Twee visloopsters in gesprek. De dames droegen werkkleding met een bont schort en een zwarte of gekleurde rol. Dat is een opgerold stuk doek dat het bovenlijf recht houdt. Op hun schouder hadden ze een leren schap, of wollen doek. Hiermee beschermden ze hun schouders voor de touwen van de zware mand met vis die op hun rug zat. Op hun hoofd hadden ze een zogenaamd vislopershoedje. Dat was een rieten hoedje met een luifeltje om hun gezicht tegen de zon te beschermen. Ze liepen `s ochtends in de zon richting Haarlem en ’s middags weer in de zon richting Zandvoort.